– en waarom teruggaan naar je ex soms toch een goed idee is –
‘Chris. Wat?’ Ik hoor Bas’ gesnuif over het suizen van de wind heen door mijn AirPods. Ik zit op de racefiets (m’n dertien jaar oude Cannondaletje) – op het brede fietspad tussen Odijk en Cothen. En het waait. Hard. ‘Yup. Ik ga infiltreren. Ik ben volledig gekleed in lycra, dus ik val niet op. Het duurt vast even voordat de mamils (*middle-aged men in Lycra) het doorhebben. Ik houd je op de hoogte van de voortgang.’ Ik heb de wind vol in mijn snavel en vraag me af of Bas me gehoord heeft. ‘Het is wat lastig om door dat glazen plafond heen te komen, dus probeer ik het nu via deze weg. Ik infiltreer gewoon via de zijdeur. They don’t know what’s about to hit them’, lach ik. Het is stil aan de andere kant van de lijn. De wind suist. Weer vraag ik me af of Bas me gehoord heeft. Deur twee is dat dit pareltje uit de doos van mijn gevoel voor humor dan toch dé druppel voor onze vriendschap blijkt te zijn. ‘Tjezis, Chris. De onzin die uit jouw mond komt bereikt wekelijks een nieuw dieptepunt.’ Ah, deur nummer 1 – hij heeft me verstaan. Winst. AirPods 1, Wind 0. De wind zet een tandje bij en blaast mijn vlecht over mijn schouder. Ik veeg een lok haar uit mijn gezicht en kijk omhoog naar de strakblauwe lucht boven me – en bedank Steve Jobs voor zijn service. ‘Chris?’ Bas schreeuwt in mijn oor. ‘Ik hoor alleen maar wind. Bel maar terug als je thuis bent.’ De wind krijgt toch een punt. SMS ‘wind uit’ naar 1342. ‘Doe ik!’ roep ik. Ik hoor twee piepjes in mijn oor als teken dat de verbinding verbroken is. Ik denk niet dat Bas m’n bevestigende antwoord meegekregen heeft. Ik besluit dat ik hem bij het eerstvolgende verkeerslicht app dat ik straks terugbel en schakel naar een hogere versnelling.
Ik kijk naar de lege weg voor me. De weg is omlijnd met boomgaarden. Ik voel de wind op mijn wangen en de zon op mijn rug. Het is maart en de winterzon begint plaats te maken voor de kracht van de lentezon. De eerste bloesem kleurt de bomen roze en wit en beweegt mee in de wind. Over een maand vormt de bloesem een deken aan kleuren. De kilometers aan boomgaarden worden af en toe onderbroken door witte boerderijen. De weilanden gevuld met nieuw leven. Rechts van me zie ik een moederschaap (ik hoor Quint in mijn hoofd ‘het is een ooi, mama, geen moederschaap’ roepen) met haar lammetjes. De drie bollen wol dartelen om hun moeder heen. Het is lente en ik voel het voorjaar in alles.
Context voor de lezer. Ik ben een loper. Hardloper. Trailloper. Marathonloper. Ultraloper. Lang en bij voorkeur in de bergen is waar mijn liefde voor het lopen ligt. Ik loop nu een jaar of vijftien hard. Begonnen met de 10 kilometer wedstrijd die gesponsord werd door het advocatenkantoor waar ik me in die tijd als advocaat-stagiaire het ondernemingsrecht eigen probeerde te maken, bleek al snel dat mijn voorkeur bij de langere afstanden ligt. De veel langere afstanden. 80 kilometer en dan als het even kan ’s nachts. Door de bergen. Die afstanden en wedstrijden. Met de geboorte van de kids en de combo van het bewust alleenstaand ouderschap met een eigen kantoor en een mooi vol sociaal leven, vond ik het lastig om de lange trainingen (lees: een trainingsweekend bestond vroegâh uit een marathon op zaterdag en dan op de zondag een 50 kilometer) te combineren met de rest van mijn leven. En dus richtte ik me op kortere afstanden die makkelijker in ons schema pasten. Maar het lopen bleef. Running is my religion and the road is my Church. Of in mijn geval de ’trails’. Dat dus.
Maar ook vijftien en tien jaar geleden was al dat lopen best wat voor mijn lichaam en stond er af en toe (of regelmatiger) een blessure op de stoep. Variërend van een ‘eenvoudige’ shin splints tot een stressfractuur. De gedachte aan die laatste alleen al schreeuwt intensieve EMDR. En bij elke blessure moest mijn trainingsschema om en kwam het fietsen om de hoek kijken. Want bij elke blessureronde besloot ik om voor een triatlon te trainen. Bijna religieus dook ik keer op keer het zwembad in en hees ik me op de racefiets. Want een stilzittende duursporter is geen pretje – het was voor alle partijen beter dat ik die hartslag regelmatig in een trainingszone duwde. Maar na elke herstelde blessure richtte ik me vol op het lopen – de triatlonaspiraties spontaan vergeten. Het zwemmen kon ik daarbij makkelijk laten zitten (mijn borstcrawltechniek is dermate bijzonder dat ik during het halve zwembad leegslobber – zwemmen is niet mijn forte), maar het fietsen bleef elke keer ‘hangen’. Latent aanwezig. Een soft spot naast mijn liefde voor het lopen. En waar mijn ‘loopschema’ na de komst van de kids en het daarbij horende leven veranderde, gebeurde dit ook met het fietsen. M’n witte Cannondale(tje) vond (samen met mijn wit/roze Scott mountainbike) een nieuwe plek in de garage en werd niet meer ‘uitgelaten’. De Tacx verdween naar zolder – omringd door herinneringen aan urenlang virtueel rond de Grand Canyon fietsen. En de fietsbroekjes met zeem took up residence achterop de ‘sportplank’ in mijn kledingkast (een uitpuilende vier meter brede Pax van IKEA en toch heb ik nooit iets om aan te trekken). Het aantal keren dat ik de laatste jaren in onze garage langs mijn racefiets en mountainbike liep en zei ‘ik moet d’r even langs de fietsenmaker brengen – dan kan ik weer’ is dermate omvangrijk dat dit al lang niet meer bij te houden is. En hoewel ik dat rondje fietsenmaker dan toch weer elke keer ‘vergat, want er kwam iets tussen’, bleef de oude liefde wel. Verworden tot een stilleven.
Maar soms heeft een oude liefde een zetje nodig. Een ‘push’ om weer aangewakkerd te worden. In dit geval door een nieuwe liefde die me deed beseffen hoezeer ik die oude liefde gemist had. En waar ik altijd roep ‘ga nooit terug naar je ex’ deed ik dat dit keer wel en vond ik mijn oude liefde terug. A tale as old as time om Angela Lansbury te quoten.
M’n oude liefde brengt me breed lachend en vals meezingend over de dijk bij Wijk bij Duurstede – en dan met een energiereep in m’n snavel naar een vissersbootje kijken, op slakkentempo door de bochten ‘want wat nu als ik omval en niet op tijd uit m’n pedalen klik’, nog snel een uurtje een rondje na een dag op kantoor – in de avondzon – en met een rustig hoofd weer naar huis, en zadelpijn. Die zadelpijn was ik even vergeten. Gelukkig is daar crème voor. Of om met Bas te spreken ‘Chris, waarom weet ik nu – baby Jesus and his donkey – wat de beste crème voor je flamoes is? Deze vriendschap blijft nieuwe dieptepunten bereiken.’
Maar het brengt me dus vooral ‘breed lachend en vals meezingend’. En dat alleen al is het waard. Geluk is echt niet zo moeilijk. Echt niet. Op een zonnige maar nog frisse maandagavond was het zo eenvoudig als met de ondergaande zon over de ‘oude landingsbaan’ bij Park Vliegbasis Soesterberg rijden. Op weg naar Quint en Magalie. Echt. Het is niet zo moeilijk.
Dus: terug naar je ex. In dit geval kan ik het iedereen aanraden. Want het leven is mooi. En de liefde nog mooier. Ook al is het een oude en is die liefde een fiets.