– en waarom transgenerationeel trauma doorbreken een werkwoord is –
Max staat voor de grote passpiegel in mijn slaapkamer. De spiegel kocht ik jaren geleden voor ons vorige huis. Voor boven de schouw. In het huis waar we nu wonen staat de schouw vol met legoknutsels, foto’s en souvenirs van mooie reizen. De passpiegel verhuisde mee en vond een nieuw leven in mijn slaapkamer.
Max draait een rondje en kijkt over haar schouder naar de rode krullen die over haar rug vallen. Om vervolgens weer terug te draaien en met haar armpjes wijd aan te vullen ‘echt heel mooi’.
‘Jij kunt goed leren. Je hoeft niet mooi te zijn. Lang haar maakt je lijzig.’
Het stemmetje in mijn hoofd fluistert ‘Pffff, doe maar ijdel.’. Een ingeprogrammeerde reactie. Ingebakken door jaren aan subtiele speldenprikken. Ik negeer het. Zonder twijfel. Binnen een seconde. ‘Ik vind je prachtig, schat! Wat heb je dat shirt goed uitgezocht.’
Max wrijft met haar hand over het streepje blote buik. Stralend. ‘Blote buik truitje!’ Ze is volledig into crop tops.
‘Kijk je wel uit dat je niet te dik wordt? Je zit in de puberteit en ik weet niet van wie je die billen hebt. Pak de afslankdruppels maar uit de keuken – dan heb je geen zin meer in eten.’
Weer negeer ik het stemmetje. En knuffel mijn dochter. Als ik mijn kinderfoto’s naast die van Max houd, zie ik de gelijkenis. Mijn genenpakket is duidelijk vrij dominant. De jury’s still out on de vraag of dat goed nieuws is. Maar waar ik binnen een verwachtingspatroon gevormd werd, laat ik mijn kinderen al attachment parentend heel vrij (binnen redelijke grenzen uiteraard). Voor beide manieren van opvoeden is overigens iets te zeggen. De ene wijze is niet ‘slechter’ dan de andere. Ze zijn anders. En als ouder maak je daarin een keuze. En kijk je wat past. Ik kies ervoor om ze de vrijheid te geven, en daarmee ook mijzelf de vrijheid te geven om Quint en Max te leren kennen. Elke dag een beetje meer. Wie ze zijn en hoe ze denken. Ik vind het een voorrecht. Plus, voor ons werkt het. En dat is onderaan de streep wat ertoe doet.
‘Denk je dat Sam mijn haar zo mooi vindt?’ Ze rimpelt haar neusje en bestudeert haar haar van dichtbij. ‘Ik vind Sam lief. Hij zegt niet dat ik bazig ben als ik het goede antwoord weet.’ Ze is zeven en bezig met jongens. Want die willen met haar trouwen, zo vertelde Max’ juf me. Al heeft Max wel bedacht dat de jongens (blijkbaar wordt dit een heel polygaam gebeuren waarbij ze met z’n allen in een huis wonen en in een gigantisch stapelbed slapen) voor de kinderen zorgen en zij blijft werken. Het laatste juich ik toe, maar wie mij ook maar enigszins kent weet dat ik iets van het huwelijk vind. Noem het een beroepsdeformatie, noem het een kritische kijk op de rol van het huwelijk binnen het patriarchaat. Noem het dat stemmetje van vroeger dat roept dat de liefde niet voor me is weggelegd. Waarschijnlijk is het van alledrie een beetje. Aangevuld met mijn diepe overtuiging dat een relatie gebaseerd zou moeten zijn op een iedere ochtend kiezen voor samen zijn vanuit liefde, dat dat voor mij voldoende is en dat een ‘we zitten aan elkaar vast’ door een mogelijk beknellend instituut daarin geen plek heeft. Ik geloof dat liefde iets is dat zo kostbaar en mooi is dat je het niet in hokjes moet stoppen en heb geen ring nodig om van iemand te houden (al vier ik graag het huwelijk van vrienden). Maar Max is zeven. En wil gewoon zo’n witte jurk aan.
‘Richt je nu maar op je studie – al die mannen willen maar een ding.’ ‘Mannen willen een klassiekere vrouw die zachter oogt.’ ‘Mannen vinden het niet aantrekkelijk als een vrouw maar door blijft studeren en feministische literatuur leest. En rood haar is eigenlijk wel een acquired taste.’
Het stemmetje verdwijnt steeds meer naar de achtergrond. Negeren begint in het gros van de gevallen een automatisme te worden. Al steekt het af en toe nog wel. Scherp. Maar vandaag is niet zo’n dag. ‘Vind jij je haar mooi?’ Max knikt. ‘Heel mooi.’ Ik aai haar over haar krullen. Ik vind haar prachtig. Objectief (en ja, ik ben haar moeder – I know), maar het licht dat ze in zich heeft straalt ze uit en dat doet het ‘m. Ze is een stuk kwikzilver dat het leven bij de spreekwoordelijke cojones grijpt.
‘Als jij het mooi vindt, is het een extraatje dat Sam het mooi vindt.’ Ik raak met mijn wijsvinger het puntje van haar neus aan. ‘En als hij het niet mooi vindt, is het misschien tijd dat hij eens langs de opticien gaat voor een brilletje.’, knipoog ik. Max grinnikt. ‘Dat ga ik hem zeggen.’ Ze huppelt de slaapkamer uit. ‘Quint! Quihuint!’. Haar grote broer komt met een Donald Duck pocket in de hand de trap afgeslenterd. Ik slik de ‘niet lezen op de trap’ in. Niet helicopter parenten, Christel. ‘Wat vind je van mijn haar?’. Quint kijkt een nanoseconde op van zijn boek en mompelt ‘Oh, prima, hoor.’. Ik doe mijn ogen dicht en denk ‘oef’. Brace for impact. Ik had geen ongelijk. Max snuift. Luid. Zet haar handjes in haar zij. Buigt voorover. En spuwt vuur. ‘Quihuint! Jij moet naar de opticien voor een brilletje!’. Ik streep deze af op de bingokaart. Punten overigens voor de correcte uitspraak van ‘opticien’. Quint kijkt verbaasd op. ‘Huh?’ Hij heeft geen flauw idee wat hier nu net gebeurd is. Ik lach en geef hem een knuffel. Max stampt langs ons richting de trap naar beneden. Draait zich om, steekt haar armpjes wijd uit en roept ‘Ik ben prachtig!’. Quint kijkt me in volledige verwarring aan. Hij snapt er geen klap van. Ik schud mijn hoofd om aan te geven dat hij het echt niet wil weten.
Terwijl Max de trap afspringt – trede voor trede – roept ze nog een keer ‘Prachtig! Hoor je me, PRACHTIG!’.
Zo’n vier jaar geleden las ik een artikel van een aantal psychologen die uitgebreid uiteenzetten wat de gevolgen van het zelfbeeld van ouders (en/of verzorgers) en de uiting daarvan op kinderen heeft. Het richtte zich met name op hoe dit transgenerationeel onder vrouwen doorgegeven wordt en al zichtbaar is in kinderen die de kleuterschoolleeftijd hebben. Een simpel ‘Nee, ik eet deze week alleen sla, want mama moet in bikini.’ – hoe onbewust ook – kan, zo legden de auteurs onderbouwd met onderzoek uit, bij een jong meisje al inprenten dat zo dun mogelijk de enige aanvaardbare optie is. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld ‘ik heb ook altijd pech’ en ‘daar ben ik toch te dom voor’. Dergelijke uitspraken en emoties schijnen het zelfbeeld van kinderen van heel jongs af aan te kunnen bepalen en vormen. Het artikel was voor mij een eye-opener. Ik herkende het stemmetje. En realiseerde me dat ik dit niet voor mijn kinderen wilde. Dit stopte hier. En nu. Ik realiseerde me ook dat ik het stemmetje al veertig jaar met me meedraag. En het actief de mond zal moeten blijven snoeren. Een soort van ‘learning on the job’. Voor Quint en Max wilde ik het anders. Niet dat stemmetje. Maar fijnere stemmetjes. Met een lichtere en meer gezellige (Dutch word of the day) toon. In het kader van ‘fake it till you make it’ begon ik mijn lichaam en zijn te omarmen. In het begin onwennig en met het stemmetje dat in mijn oor tetterde. Maar beetje bij beetje begon mijn ‘pels’ te voelen als een vertrouwde vriend die zichtbaar de herinneringen aan mooie avonturen met zich meedraagt en verontschuldigde ik me niet meer voor de wijze waarop ik mijn leven inricht. Het mooie van ‘fake it till you make it’ is dat je uiteindelijk echt bij die ‘make it’ komt. En dat is winst. Het contrast tussen vier jaar geleden en nu is als dag en nacht. En aan mijn kinderen zie ik dat ze geen enkele gêne hebben waar het op hun lichaam of hun mooie persoonlijkheden ziet. Pure winst. Ik realiseer me dat social media en groepsdruk hier in de toekomst echt wel een knauw aan kunnen geven. Maar ik hoop dat mijn kinderen vanuit een solide basis waarin hun lichaam en hun hele zijn als mooi worden gezien, handvatten hebben om die knauw – en dat stemmetje – heel oneerbiedig de deur uit te knuppelen. Dat ruimt lekker op. En geeft meer ruimte voor leuke stemmetjes. Die je vertellen dat je prachtig en talentvol bent.
Terug naar de liefdevolle chaos die ik ‘thuis’ noem.
Ik lach en draai me om naar de passpiegel. En haal een hand door mijn haren. Hetzelfde rode haar als dat van die kleine rode kanonskogel die net de trap afstuiterde. Dezelfde ijsblauwe ogen als die van mijn zoon, die met zijn armen om mijn middel naast me staat. ‘Jij bent ook prachtig, mam.’ Quint en zijn oude ziel. Ik kus hem op zijn blonde haren. Ik kijk in de spiegel. Quint’s armen nog steeds om mijn middel. ‘Jij ook, lief.’ Zijn mooie ziel straalt naar buiten. ‘Mag ik gamen?’ Ik knuffel hem. Nog een keer. ‘Vijf minuten. We gaan zo eten.’ Hij knijpt zijn armen nog snel stevig om mijn middel en holt dan richting trap. Ik draai me weer richting passpiegel. En de vrouw die me aankijkt. Veertig, lijntjes bij mijn ogen door het vele lachen, het litteken van de bevalling van Max en de striae door beide zwangerschappen verstopt onder lagen kleding (maar met trots zichtbaar in bikini – een voortdurende reminder van de liefde die mijn lichaam heeft laten groeien), het litteken van een klimongeluk op mijn linkerscheenbeen, de honderden sproeten door jaren in de zon, de tatoeage met de geboortedag van de kinderen op mijn arm. Ik denk aan hoe Max vanochtend schaterlachend in de slaapkamer stond. Schaterlachend omdat ik dansend in mijn ondergoed (ik hoor vriend Bas nu roepen ‘Chris! Ondergoed is iets dat bejaarden zeggen! Lin-ge-rie!’) over de houten vloer gleed. Aangevuurd door Macklemore’s ‘Can’t Hold Us’. ‘Mama! Je billen wiebelen!’, proestte Max uit waarna ze al springend op het bed vol in de danssessie dook. Quint bekeek het lachend vanuit de deuropening. Zero f’s given. Ik recht mijn schouders, glimlach en schud mijn haar naar achteren. Die vrouw? Ze ziet eruit alsof ze het leven omarmt. Prachtig.
En dat, mensen, is hoe je transgenerationeel trauma doorbreekt. Baksteen voor baksteen.