en waarom stopwoordjes af en toe best de lading dekken
‘Je weet toch dat je een stopwoordje hebt?’ Het is vuilnisophaaldag. En ik loop – de kids net naar school gebracht – met twee vuilniszakken met geel ‘KOMO’-logo te zeulen. En bel met Bas. We noemen dit ‘Vuilnis en Bas’. Zo is er ook ‘Hollen en Bas’ en ‘Was ophangen en Bas’. Als je allebei volle agenda’s hebt wordt men creatief in het vinden van momenten om bij te praten.
‘Heb ik dat?’, antwoord ik afwezig. En check of er niet toevallig stinkende derrie uit de zak in mijn linkerhand lekt. Better safe than de hele vloer dweilen.
‘Hallo, ben ik in beeld?’. Ik snuif. ‘Bas. Een restje soep dat niet meer zo fris rook en een vuilniszak die mogelijk lek is. Dat.’ Ik hoor gelach in mijn oor. En zet de twee zakken bij de lantaarnpaal voor ons huis. ‘Ok, handen wassen en thee.’, kondig ik aan. ‘Stopwoordjes: go.’
‘Nou. ‘Dat’ en ‘Dus. Dat.’ Die stopwoordjes.’ Hmmm. Ik klik de waterkoker aan en pak de anijsthee uit het kastje boven de gootsteen. ‘Zeg ik dat zo vaak?’ Bas ‘yup’t instemmend. ‘Huh. Dat was me nog niet opgevallen.’
Een uur of wat later sta ik in een pan met gehaktmengsel voor de Shepherd’s Pie te roeren. Quint en Max ruimen achter mij de afwasmachine uit. En zijn druk in gesprek over de schaaklessen op school. Ik luister glimlachend mee. Ik schreef ze in voor de lessen zodat ik op donderdag ruim een uur langer door kon werken. Maar ondanks de aanvankelijke frisse tegenzin zijn ze allebei groot fan. ‘En toen zat Mees te slapen en lette niet op zijn loper. En ja, als je zit te slapen en niet op je loper let, dan ben je die kwijt. Dus. Dat.’ Ik draai me om. Quint knikt bevestigend in reactie op de uitspraak die zijn zus net deed. ‘Ja. Dat.’. Beaamt hij. Ik grinnik en ga verder met de gehaktprut. Deze kan ik niet op de donor afschuiven.
Twee uur later. De kids liggen boven te slapen. Met volle buikjes en fris gedoucht. Ik loop met twee glazen met koude Gruner Veltliner de tuin in. Sara zit aan de tuintafel en schuift een stoel voor me naar achteren. ‘Gebruik ik stopwoordjes?’. Ik tik mijn glas zachtjes tegen dat van haar en kijk haar aan. ‘Op dat het leven te kort is voor slechte seks en vervelend gezelschap. Dat.’ Sara lacht en antwoordt met een goedkeurend ‘Hear hear.’. En neemt een slok.
‘Ja. Die heb je. Dat weet je toch?’. Ik schud mijn hoofd. ‘Nou, je gebruikt nogal vaak ‘dat’ en ‘dus. dat’.’ Sara neemt nog een slok. ‘En ik betrap mezelf erop dat ik dat nu ook begin te doen.’, lacht ze. Ik lach mee. Vol. Want dus toch die ‘dat’ en ‘dus. dat’. Geen flauw idee waar ik die vandaan heb. Maar blijkbaar heb ik niet alleen mijn kinderen ermee besmet, maar nu ook mijn vriendenkring. Ik gok dat er ergere dingen zijn waarmee ik ze kan belasten.
Het is tegen twaalven. Sara is net naar huis – uitbundig zwaaiend terwijl ze wegfietste. Ik voel me licht na goed eten, betere wijn en nog beter gezelschap en loop glimlachend naar de keuken om de glazen in de afwasmachine te zetten. Onze hond Scottie duwt zijn kop tegen mijn been voor een aai. Ik krabbel achter zijn oor, breng hem naar zijn hondenbed, aai de katten over hun ruggetjes en geef ze hun avondsnack. Ik sluit af, tik het alarm aan en loop naar boven. Max heeft een verzameling knuffels op mijn bed geparkeerd – het zoete bewijs dat ze hier vanmiddag met haar vriendinnetje heeft zitten spelen. Ik loop naar de badkamer om mijn tanden te poetsen en gezicht te wassen en vind een briefje van Quint op de badkamerspiegel. ‘Mama. xxxxxxxx Quint.’ Ik was mijn gezicht met de matchazeep op de wasbak. En waan me weer in het Japan waar de kinderen en ik het een paar maanden geleden zo fijn hadden. Ik vis mijn lievelingspyjama van het wasrek en klim in bed. Schoon beddengoed. En glimlach nog steeds.
Dus. Dat.