– en waarom wij dingen niet groter maken dan ze zijn –
‘Wat? Dan kun je toch niet zo zeggen?’. Babette, de moeder die naast me op het bankje bij het klimrek zit, verslikt zich sierlijk in haar cappuccino. Met havermelk en foam art. Het blijft tenslotte Utrecht-Oost.
Max zwaait hoog in de touwen van de klimtoren. En steekt haar armpje – inclusief gebalde vuist – in de lucht terwijl ze luid ‘KAPITEIN ONDERBROEK!’ roept. Quint houdt zich een paar verdiepingen lager krampachtig aan de touwen vast. De berggeit from birth meldde mij een aantal maanden geleden dat hij hoogtevrees heeft. Zijn zus en ik hebben dat op zijn zachtst gezegd niet. Na wat gesprekken lijkt het alsof het bij Quint met name de angst om te vallen is. Voor een volledig gezekerd rondje Klettersteig (of Via Ferrata) draait hij namelijk zijn hand niet om. Maar een steile trap is een ander verhaal. Ik weet zeker dat we daar samen een weg in vinden.
‘Dat hebben ze vast van de donor.’, herhaal ik droog. Deze gooi ik er standaard in als mijn kinderen iets laten zien dat ze zeker niet van mij hebben opgepikt. Om het luchtig te houden. Want inmiddels weet ik dat de maatschappij het niet altijd gemakkelijk in hokjes te plaatsen vindt als er geen vader in beeld is. Het groter maken dan het is, wil ik niet. Dus benader ik het zo. Ik neem een slok van mijn chai latte. Ook ik omarm de lifestyle van de bakfietsmoeder.
‘Echt, hoor. Dat kun je niet zo zeggen. Doe niet zo raar.’ Babette vindt mij hoe dan ook een beetje raar. Jarenlang heb ik mijn best gedaan om in haar inner circle opgenomen te worden. Inmiddels ben ik daar mee opgehouden. Sinds een aantal maanden ben ik zover dat ik me realiseer dat het onderaan de streep alleen van belang is wat mijn kinderen van mij vinden. En hoe ik mijzelf zie. En op een niet-narcistische manier vind ik mijzelf eigenlijk best wel leuk. In de categorie ‘pick your battles’ pick ik hier bewust mijn battle. Want Babette’s kinderen en mijn kinderen vinden elkaar leuk. Dus drinken we op het bankje in de plaatselijke speeltuin opgeschuimde havermelk. En praten over het weer. En dat het zo leuk zou zijn als de vijver in het park weer eens opvriest. Zodat er geschaatst kan worden.
Ik haal mijn schouders op. ‘Uhuh.’, antwoord ik. Max omarmt de Kapitein Onderbroek-rol inmiddels volledig. ‘KAPITEIHEIN ONDERBROEHOEK!’. Ik schud lachend mijn hoofd. Ik hoor naast me dat ook Babette haar lachen niet in kan houden. ‘Leest ze die boeken graag?’, verandert ze van onderwerp. Ik knik bevestigend. ‘Yup. Kapitein Onderbroek en Dogman liggen bovenop de stapel. Samen met de Donald Duck pockets. Puntje is wel dat ze ook de streken uit die boeken overneemt.’ Ik wijs naar het klimrek. ‘Ik presenteer u Exhibit A.’. Weer lacht Babette. ‘Daar ben je lekker mee dan.’
‘Uhuh. Gelukkig heb ik een inboedelverzekering.’ Ik kijk haar vanuit mijn ooghoek aan. ‘En een WA-verzekering.’, knipoog ik. ‘Goeie.’ Babette gooit het bekertje van haar havercappu in de prullenbak die verdekt naast het bankje is opgesteld. ‘Wij gaan.’ Ze gebaart naar haar kinderen. ‘Wij ook.’, zeg ik. ‘Monsters, chop chop, in de benen. We gaan naar huis!’, roep ik naar die twee klauterkabouters van me. ‘Nou, Christel, dat zeg je toch niet!’. Babette vindt me wederom raar. ‘Hoezo niet?’. Ik kijk haar aan en knipoog. En kan er om lachen. Pick your battles.
Een paar uur later zit ik aan de telefoon met Bas. De kids liggen al een tijdje te tukken. ‘Serieus, Bas, Ze hing al ‘Kapitein Onderbroek’ roepend in het klimrek. Waarom echt?’ Ik hoor Bas’ schaterlach aan de andere kant van de lijn. ‘Dat heeft ze vast van de donor.’, roept hij droog. Ik barst in lachen uit. En weet dat ze het waarschijnlijk van mij heeft. Maar vooral van zichzelf.